Kerstmis Achter op Erica en op “Schele-rikas-bult”

Nu de Goedheiligman en zijn assistenten in alle soorten en maten weer het land uit zijn en plaats hebben gemaakt voor onder andere de sfeervolle verlichting in de Kerklaan en andere straten op Erica.

En het Kerstevent van Ericacarré voor de deur wordt het nu ook tijd voor een sage waarin de Kerstgedachte op Erica aan de orde komt.

Als je in vroegere tijden over de zandweg van Emmen naar Schoonebeek, daar achter op Erica bij die dikke boom aangekomen, het pad naar links, richting Streng en Beekvenen aanhield, dan zag je na ongeveer 500 meter aan de rechterkant een lichte glooiing in het land.

Daar waar de Hondsrug zich, als een stervende zwaan, nog één keer oprichtte om zich boven het Bargerveen te verheffen. Om er daarna in het Bourtangerveen, daar tussen het Barger Oosterveen, het Barger Westerveen en het Schoonebekerveld definitief onder te duiken.

Daar waar eerder dat jaar, op advies van de pastoor van Nieuw Schoonebeek, de mannen net begonnen waren met het bouwen van de eerste kerk in dit  onafzienbare moeras en veengebied. Sommigen hielden van overdrijven en noemden de glooiing een heuvel. En gaven hem zelfs een naam. Ze noemden hem “Schele-rikas-bult”. Als je niet weet waarom, dan zal ik je het vertellen. En wil je het niet geloven, dan ben je daarom nog geen beter of slechter mens.

Een oude tante van Toos heeft me eens verteld hoe ze ertoe gekomen zijn deze zogenaamde heuvel die naam te geven. Toen ze daar Achter op Erica zoveel last hadden van de witte wieven.

Witte wieven, die ’s nachts bij Bruuns de bijenkorven ondersteboven keerden, de sikke uit z’n hok lieten ontsnappen en rommel maakten. Toen stond er dicht bij die schamele huisjes van de kanaalgravers één huisje, waar die witte wieven nooit durfden te komen. Dat was het huisje van Harm en Griete Berendsen.
Iedereen wist dat Griete Berendsen een bijzonder kwaad wijf was, en dat Harm, sinds hij, zijn eerste vrouw naar Marten Eskes, de doodgraver op Nieuw Amsterdam, had gebracht en hij met Griete was getrouwd, hij met haar de hel in huis had gehaald. Griete was niet alleen een kwaad wijf maar bovendien ook nog eens aardslelijk, hetgeen voor Harm overigens geen probleem was.

Om haar – zou je zeggen – bleven die witte wieven weg, maar meestal zag men toch, dat ze het juist op een dergelijk vrouwmens erg voorzien hadden; en bang waren de witte wieven helemaal niet.

Griete kreeg al snel drie kinderen bij Harm, 2 meisjes en daartussen een jongen. Maar er was ook al een ander kind in het gezin. Uit Harm’s eerste huwelijk. Ze was al 14 lentes jong. Een aardig meisje was het, die kleine Sientje, fijntjes van gezicht en altijd zo knap en helder; als je haar ontmoette dan keek je er langer naar dan het eigenlijk hoorde. Soms droeg ze een witte muts over haar lange blonde haren.

Moeder – of liever haar stiefmoeder – zei, dat het beter was, dat het meisje ’s zomers blootshoofds liep. ’s Winters kon ze de schutteldoek (afdroogdoek) wel over haar hoofd slaan.

En kousen in de zomer, dat was ook te verkwistend, eigenlijk was die Griete er te gierig voor. Dat was ook de reden, dat Sientje toen ze al 17 was, van haar stiefmoeder nooit met de andere jongens en meiden mee mocht naar de Emmense kermis of naar die van Sleen of Schoonebeek.

Altijd moest ze er maar voor zorgen dat alles aan de kant was. Ook op de deel  en in het sikkenhok. Hoe het ook kwam, nooit deden de witte wieven haar kwaad! Zelfs toen zij op een keer de mazelen had, zelfs toen was alles op de deel en overal aan kant gemaakt.

Harm was een flinke en hardwerkende man en iedereen wist dat hij een goed huis bij Griete had. En iedereen in de buurt wist ook dat die tweede vrouw van Harm rijk was, want haar vader had een eigen boerderij in Loeksham, terwijl het erf van Harm toebehoorde aan boer Garming uit Zuidbarge. Maar Sientje, nee, die had daar niets van te verwachten. Alles bleef zo bij het oude tot de avond voor Kerstmis.

Nu was Griete de hele dag al erg kwaad geweest, want Aaltje een van de echte kinderen van Griete had uit balorigheid de emmer met sikkenmelk omgestoten en toen gezegd dat Sientje dat had gedaan. Griete werd toen heel kwaad op Sientje  en gaf haar een draai om haar oren. Ze had Sientje uitgescholden en gezegd: “Je gaat de deur uit en komt er nooit weer in”.

Sientje was stilletjes in de hei achter hun huisje gaan zitten huilen en had het erg koud gekregen. Toen Sientje, toen het al donker was, toch  thuiskwam vroeg niemand: “Waar kom jij vandaan?” Ze negeerden haar en  deden alsof ze er niet was.

Griete keek, als altijd, nors voor zich uit en zat bij het turfvuurtje het beslag voor de kerstkoeken klaar te maken en vroeg ook niet aan Sientje om er bij te komen en zich bij het vuur te warmen.

Een poosje later zei Griete: “Sientje, jij moet even voor mij naar de winkel bij de katholieke kerk, ik heb de olie om de koeken in te bakken glad vergeten. Maar schiet wat op en loop flink door, dan word je ook zo weer warm en kun je voor elf uur best terug zijn”. Het was in die tijd geen ongevaarlijke wandeling van Achter op Erica dwars door het veld naar de winkel bij de kerk. De klinkerweg was er nog niet, het zandpad van Emmen naar Schoonebeek betekende een omweg en Aaltje ging over de hei en tussen de veenputten door richting de kerk. En nu begon het ook nog te sneeuwen, zodat Sientje moeite had niet te verdwalen en ze het weer erg koud kreeg. Ze kwam bij de winkel, kreeg de olie van vrouw Hofhuis mee en haastte zich weer terug naar huis. Vanwege de sneeuw, raakte ze bij Gruwel Jan Fokkens, waar ze van het zandpad af een smal paadje over de hei moest inslaan, het spoor bijster. Maar ze liep toch dwars over de hei, naar ze meende, richting Zuidbarge.

Opeens scheen er een helder en fel licht door de bomen en was het alsof het klaarlichte dag werd. Het was zo licht dat ze kon zien dat ze al bij de glooiingen van de Schele-rikas-bult was.

Maar dat kon toch niet! Want een poosje geleden had ze de klok in de toren van nieuwe kerk nog  half twaalf horen slaan. Nu begon de klok in de kerk weer te slaan, het was twaalf uur.

Mijn God, had ze zich zo verlopen en nu juist om twaalf uur bij de Schele-rikas-bult!

Op het moment dat Sientje in de bocht van de weg kwam, om over de Schele-rikas-bult in de richting van Zuidbarge te gaan, zag ze dat de glooiing achter de kerk helemaal open was en schitterde van het licht. Ze keek in een vallei met zilver en goud en vonkelende edelstenen, niet te geloven. Toen ze goed keek, kwam er een oude vrouw uit, die scheel keek.

De vrouw riep: “Sientje, kom maar hier! Ik heet Rika en ik meen het goed met jou, neem maar net zoveel als je wilt.”

Veel? Nee, dat wou Sientje niet. Ze nam, wat vlak bij haar lag en dat was een leren buideltje vol met gouden munten.

En toen? Toen sloeg de klok de laatste slag van twaalf uur en was alles weg en stond Sientje weer in het donker. Een beetje beduusd keek ze om zixh heen, maar ze wist nu precies waar ze was en huppelde onbevreesd over de hei naar huis.

Thuis gekomen vertelde ze wat haar overkomen was en Griete zei: “Ik heb het altijd al gezegd, dat wicht is niet goed snik”.

Toen het weer voorjaar werd ging Sientje trouwen met haar vriend Gertjan. De goudsmid in Assen had namelijk héél veel geld voor de zak met munten betaald. Daarvan konden ze een mooie lap grond kopen en lieten er een stenen huis en boerderij op bouwen. Ze kregen al snel hun eerste kind, een zoon die Harm werd genoemd. Later kregen ze nog twee dochters, Sientje en Mientje, daar in hun boerderijtje in de Kommerhoek achter Nieuw Haarlem aan de Pannekoekendijk.

Opa Harm kwam regelmatig bij hen op bezoek daar in de Kommerhoek. Maar Griete kwam nooit mee, want je kunt je wel voorstellen, dat Griete de vrouw van Harm, erg jaloers was  toen ze er achter kwam dat het avontuur van Sientje daar op de Schele-rikas-bult toch helemaal echt waar was.

Ze was inwendig erg kwaad en nam zich voor om het dit jaar met Kerstmis ook naar de Schele-rikas-bult te gaan om ook haar deel van de goudschat te bemachtigen.

Maar Griete was te gretig. Toen ze, toen de klok 12 sloeg, op de Schele-rikas-bult bezig was allemaal goud op te rapen, viel na de elfde klokslag de laatste klokslag. En Griete was nog steeds te druk met het graaien in al het goud en had niet meegeteld met het slaan van de klok. De klok sloeg 12 en de sleuf door de glooiing sloot zich en slokte Griete op.

Griete ging in paniek op zoek naar een uitgang, die ze uiteindelijk ook wel vond. Zelf meende ze dat ze zeven uren gezocht had voordat ze de weg naar buiten vond. Het waren echter geen zeven uren maar zeven jaren geweest en ondertussen was Harm weer getrouwd met een andere en betere vrouw. Toen ze dat zag, veranderde ze van kwaadheid in een kat en als je nu op kerstavond daar achter de kerk bij de Schele-rikas-bult komt, kun je Schele Rika daar nog zien zitten.

Je moet dus oppassen voor die duivelse zwarte kat, die daar altijd nog rond spookt en je laat schrikken en probeert te krabben. Want nog steeds geldt: “Een gewaarschuwd man/vrouw telt voor twee.”

En denk je nu : “Dit verhaal dat ken ik toch”. Wel dat zou best wel kunnen, want het stond ook al eens op de oude c.q. vorige versie van de HKE website en, net als zoveel op Erica, is het nog steeds waar gebeurd….

En ook daarom wensen wij van de Historische Kring Erica u mooie feestdagen en voor 2025 een goed en gezond jaar op Erica,