
Portret van Vincent van Gogh met een vilten hoed op de graansilo in Nieuw Amsterdam Veenoord
Jan Veenstra uit Coevorden trakteert de lezers van de website van de streekomroep ZO!34 regelmatig op een verhaal uit de geschiedenis van onze mooie Zuidoost Drenthe. Onlangs bracht hij het verhaal van de Franse zakenman Jean Leonidas Allagnou, die rond 1884 op Erica een viltfabriek oprichtte om in deze fabriek van “turflok” of “lokveen” vilt te maken.
In het boek “Op Erica” (1863 – 2013), van de Historische Kring Erica, kunnen we in Hoofdstuk 4 (pagina 96 – 97) lezen dat Allagnou een houten fabriek liet bouwen in de Verveenderij Nieuw Haarlem (tussen de Pannekoekendijk en de Hertenbaan) en aan de slag ging met de verwerking van lok tot (nep)vilt.
En men zegt dat Vincent van Gogh, hierboven afgebeeld op de graansilo bij het NS station in Nieuw Amsterdam Veenoord, ook een hoedje van Ericaas Vilt droeg.
Het verhaal van Jan Veenstra
De Franse initiatiefnemers kwamen niet zelf naar Drenthe; zij stuurden hun vertegenwoordigers, de heren L.B.J. Dommers en G.L. Gratama. Deze mannen onderhandelden met lokale veeneigenaren over de aankoop van grote hoeveelheden veen, waarvan het fijne wollegras erin de sleutel zou vormen tot Allagnou’s ambitie: de creatie van een uniek vilt dat zou worden gebruikt voor de productie van elegante Parijse vilthoeden. In maart 1883 verscheen een vermelding in De Amsterdammer over de plannen. Het veen zou niet alleen gewassen en gedroogd worden, maar ook geëxporteerd naar Parijs, waar het verder verwerkt kon worden tot producten die zouden pronken in de Franse hoofdstad.

Allagnou had voor zijn fabriek een houten gebouw op het zogenoemde “lokveen” bij Erica laten bouwen, een plek rijk aan wollegras. Het was zijn ambitie om de lokale economie een boost te geven door de vraag naar turfvezels voor vilten producten. Onder de arbeiders ontstond een kortstondig optimisme; het harde, seizoensgebonden werk in de veengebieden kon eindelijk stabiliteit bieden, zo werd gehoopt.
Toch had Allagnou vermoedelijk moeite om voldoende klanten te vinden voor het eindproduct, en de hoge productiekosten in het Drentse landschap wogen zwaar. In de daaropvolgende jaren werd het project steeds minder rendabel, en Allagnou verdween uiteindelijk met de noorderzon. Wat restte waren machines, werkbenodigdheden, meubels en balen onverkochte hoedenstof, het “lok.”
Op 8 december 1886 vond er een openbare veiling plaats in Erica, waar Gratama, beheerder van Allagnou’s bezit, alles verkocht. De inboedel van de fabriek – van een kookkachel en pers tot een luidklokje en balen vezels – werden aangeboden, en hiermee eindigde het korte bestaan van de fabriek in de Drentse veengebieden.
Het verhaal van de Lokfabriek krijgt een bijzondere draai door een kunstzinnige connectie: een van de bekendste dragers van een vilten hoed, gemaakt van een vergelijkbare stof, was niemand minder dan Vincent van Gogh.
Tijdens zijn verblijf in Parijs (1886-1888) droeg Van Gogh vaak een donkere vilthoed, een item dat iconisch werd op zijn zelfportretten uit die tijd. Deze hoed, waarvan de vorm en stijl in die periode populair waren, werd vervaardigd met vilt van onder andere turfvezels die uit Erica kwamen.

Nog even, van uw redactie, iets over de mislukking van de onderneming van Allagnou.
Het verhaal gaat dat wanneer de dames (en heren) met hun “Ericase-vilt” hoedjes op, over de Parijse boulevards flaneerden, en deze hoedjes door omstandigheden nat werden ze een bepaald luchtje begonnen af te geven. (Ze gingen gewoon stinken).
Een luchtje waar de Parijse honden dol op waren. Waardoor je op zo’n regenachtige dag dus maar zo in een mum van tijd een hele meute kwispelende en keffende honden achter je aan had.
Ondanks de mislukking van de onderneming, bleef de geest van de Franse droom levend in de verhalen van de streek. De “Laine Végétale” vond uiteindelijk misschien niet zijn weg naar de Parijse mode zoals beoogd, maar in de herinnering van Drenthe zou het avontuur van de Franse hoedenmakers nog jarenlang voortleven.