Routes, Netwerken en Verbindingen

Op zaterdag 14 of zondag 15 september op stap om onder andere het  Amsterdamscheveld te bezoeken, om met eigen ogen te zien hoe we in het Amsterdamscheveld niet alleen met de monumentale panden maar ook met ander erfgoed invulling geven aan het 2024 OMD thema “Routes, Netwerken en Verbindingen”.

Allereerst duiken we voor de betekenis van deze veel voorkomende scheepsnaam even in de Bijbel.

In het Bijbelboek 1 Samuël 7 wordt beschreven hoe de Israëlieten een overwinning behaalden op de Filistijnen. We lezen hier: “Met donderslagen zaaide Hij verwarring onder de vijanden, zodat Israël hen kon verdrijven. Na deze indrukwekkende gebeurtenis richtte Samuël een gedenksteen op. Hij gaf de steen de naam “Eben-Haëzer”. Dat betekent: tot hiertoe heeft de HEERE ons geholpen.

Afijn, op enig moment gingen we, als Historischer Kring Erica, op zoek naar het schip van “Opa en Oma Stoffers”. Een vrachtschip dat altijd op Erica “overwinterde”.

En omdat we het niet allemaal (meer) weten: “Wie waren Opa en Oma Stoffers?”

Zwaantje ter Steeg, dochter van H. ter Steeg, trouwde met Antinus (Tinus) Stoffers en zij werden de schippers van de klipperaak Eben Haezer.

In 1916 gaf H. ter Steeg aan de scheepswerf Smit te Foxhol opdracht tot het bouwen van een klipperaak, een stalen schip met een waterverplaatsing van 125 ton, een lengte van 24 meter en een breedte van 5 meter. Voor die tijd een “flinke boot”.

En hoewel Zwartsluis de ligplaats van de Eben Haezer was lag het schip in de winter, toen de kanalen nog gewoon dichtvroren, altijd voor de wal op Erica.

Ze lagen dan in de Verlengde Hoogeveense Vaart, voor de Nederlands Hervormde kerk, die niet geheel toevallig ook de naam Eben Haezer droeg. Aan de andere kant van het kanaal, tegenover de kerk, had Harm Prins zijn stelmakerij en timmerwinkel, tegenwoordig Hubo.

Tja en van het een komt het ander. Harm Prins kreeg verkering met de dochter van de schipper en op 24 oktober 1945 trouwde hij in Meppel met Annie (Annegien) Stoffers, de dochter van het schippersechtpaar, Tinus en Zwaantje Stoffers. Harm en Annie kregen 2 zonen, Luuk en Tinus. Maar die hadden niet zoveel op met het schippersbestaan en hielden het meer op “vakantietochtjes” op de boot van Oma en Opa.

Met name Luuk leek het wel wat om in de vakanties met de Eben Haezer mee te varen over de woelige baren. Tinus heeft het, volgens de overlevering, maar een keer geprobeerd en stapte in de toenmalige Kalffsluis al weer met zijn koffertje van boord. Luuk ging wel vier keer mee over het IJsselmeer om met goeie Zuidoost Drentse brandturf naar onder ander Leiden en Gouda te varen. Turf voor de kachels en ovens in het westen van ons land.

Maar zoals gezegd, ’s winters vroren de kanalen dicht en was er geen lading voor de Eben Haezer, dus konden Opa en Oma Stoffers mooi dicht bij hun dochter op de dooi en op het voorjaar wachten.

Op bovenstaande foto zien we hoe, omstreeks 1930, de “Eben Haezer” door de Kalffsluis gaat. Voordat in 1953 de Ericasluis in gebruik werd genomen had Erica 2 sluizen die samen het hoogteverschil voor en achter de Ericasluis overbrugden. Deze sluizen, de Kalffsluis en de Heemskerksluis, waren genoemd naar de heren Heemskerk en Kalff. 

Beide heren waren, als Amsterdamse notabelen met hun bemoeienis en investeringen, rechtstreeks betrokken bij de ontsluiting en ontginning van het veen rond Erica. 

Maar de wereld veranderd en de turf als brandstof wordt verdrongen, eerst door de steenkool en daarna door het gas. En vracht wordt meer en meer over de weg vervoert.

Antinus Stoffers en zijn vrouw Zwaantje doen het schip van de hand en we zien dat het in 1963 weer in de scheepsarchieven opduikt met een nieuwe naam – Bega – en dat het met de heer B. Bakker ook een nieuwe eigenaar heeft.

In 1973 heet het schip nog steeds “Bega” maar is de eigenaar niet meer bekend. Daarna vermelden de archieven dat het schip in 1985 weer “Eben Haezer” heet en nu als woonschip een onopvallend bestaan leidt. Het schip zou ook al een tijdje de naam “Onrust” gehad hebben en de eigenaren waren achtereenvolgens; de Familie Pieterse, Familie Schat en Familie Elsinga. Dat wordt anders als Lotte en Koos Kok, twee jonge enthousiaste mensen, de “Eben Haezer” in hun bezit krijgen.

De Historische Kring Erica komt in contact met deze eigenaren van het schip, dat nu weer de Eben Haezer heet. Lotte en Koos zijn nu dus de trotse eigenaren en het is niet moeilijk om hen op te zoeken in de Veilinghaven van Utrecht, tegenwoordig de ligplaats van de “Eben Haezer”.

Ook is er was niet veel overredingskracht voor nodig om Lotte en Koos en van te overtuigen dat  de inmiddels fraai en natuurgetrouw gerestaureerde “Eben Haezer” toch nog maar weer eens een keertje naar haar vertrouwde omgeving en de wateren rond Erica moest komen.

Op 15 en 16 juli 2017 is het dan zo ver. De “Eben Haezer” ligt weer afgemeerd op haar oude vertrouwde overwinteringsplek op Erica.

Echter tijdens de zoektocht naar de Eben Haezer, komen we er al snel achter dat er “meer hondjes zijn die Fikkie heten” en dat die zelfs Ericase wortels hebben. We vonden in oude scheepsarchieven dat er nog een Eben Haezer in onze omgeving had gevaren en dat een dochter van het Schippersechtpaar Pasveer nog in Nieuw Amsterdam woonde. Dus zochten we contact met Aaltje Pasveer – gehuwd Zevenberg – in Nieuw Amsterdam. Even later gingen we bij haar en haar zus Hennie Pasveer – gehuwd Supèr – op de koffie en hoorden het hele verhaal van terecht trotse eigenaren van nog een Eben Haezer.

Als zelfstandig schippers voeren Jo en Zwaantje Pasveer met hun schip van Groningen naar Amsterdam en van Amsterdam naar Twente.

De lading varieerde van turf, kolen, terpaarde en alles wat daar tussen zat, want als zelfstandig schipper had je maar een motto: “Geen vracht, geen geld”.

Terp-aarde? In die tijd werden de vruchtbare Groninger en Friese terpen gedeeltelijk afgegraven om met deze aarde, bijvoorbeeld in Drenthe, de schrale zandgrond te bemesten.

Jo en Zwaantje Pasveer kregen 5 kinderen. Drie meisjes en twee jongens. De meiden sliepen bij pa en ma in de roef waar aan iedere kant een “kooi” of bedstee was. De jongens sliepen met z’n tweeën in het, ook krappe, vooronder.

De kinderen zaten echter niet op een “Internaat voor Schipperskinderen”. De meiden en jongens hadden hun eigen pakket boeken en schriften met proefwerken en wat dies meer zij. Als ze dan ergens een paar dagen voor de wal lagen gingen ze met hun bundeltje boeken en schriften gewoon naar de dichtstbijzijnde school en schoven daar dan voor een of meerdere dagen aan in de klas die het beste bij hen paste.

Dus gingen ze, net als de kinderen van de wal, aan het einde van het schooljaar gewoon over naar de volgende klas. Als ze met lading onderweg waren en niet naar school konden dan werd er aan boord geleerd en huiswerk gemaakt.    

Wanneer moeder Pasveer druk bezig was in de roef, die zo’n 3 bij 3 meter groot of klein was, lagen de kinderen met hun schriften onder de tafel te leren terwijl moeder het eten kookte en de tafel dekte.              

De ruimte tussen de 4 tafelpoten was van de kinderen.

En wat voor opa en oma Stoffers gold, gold ook voor Jo en Zwaantje Pasveer.

Toen de familie Pasveer dan ook al enige tijd zonder vracht in Coevorden voor de wal lag hoorden ze dat er in het Amsterdamscheveld bij Erica een schipper en een sluiswachter werd gevraagd.

Op naar de Fa. Griendtsveen in het Amsterdamscheveld. Waar, na een toch nog lang gesprek, pa en ma Pasveer allebei een nieuwe baan kregen.

Vader werd schipper en voer vanuit het Amsterdamscheveld over het Dommerskanaal en het Stieltjeskanaal met de bolsterbakken van de Griendtsveen op en neer tussen de Griendtsveen fabriek en het trein-emplacement in Coevorden.

Moeder werd sluiswachter. Dat kon ze goed want moeder Pasveer was een “struise” vrouw.

Toen tegen de winter van 1954 het gezin Pasveer de sluiswachters woning kon betrekken veranderde er heel wat voor de kinderen.

Ze hadden aanvankelijk het gevoel dat in een kasteel woonden, zoveel ruimte hadden ze allemaal samen en ieder voor zich. Even werd er nog gedacht dat de oudste zoon van de familie Pasveer, hij was 16 jaar toen ze in het Amsterdamscheveld kwamen te wonen, wel de sluis zou kunnen bedienen. Maar hij zag zich niet in het beroep van sluiswachter en dus bediende moeder Pasveer de sluis in het Dommerskanaal.

De “bolsterbakken” waren niet de enige schepen die moeder Zwaantje Pasveer door de sluis hielp.

Twee-derde van de schepen die door de sluis kwamen voer met producten van de Griendtsveen en er werd drie cent per passerende ton in rekening gebracht. Deze tarieven stonden netjes “aangeplakt” in een kastje op de voorgevel van de sluiswachterswoning en de bedragen werden netjes door moeder Pasveer genoteerd in een boek op een lessenaar in de sluiswachterswoning.

Maar voordat ze aan haar administratieve taak ging draaide moeder Pasveer de rinketten (schuiven in de sluisdeuren, waardoor het water naar binnen dan wel naar buiten stroomt) open. Nadat het water voor en achter de deur op het zelfde niveau was gekomen duwde ze vervolgens met de haakstok handig de sluisdeuren open of dicht.

Voor de struise moeder Pasveer was het geen probleem om de schepen in de sluis van 14,10 meter boven NAP naar 12,95 meter (of andersom) te schutten.  

In 1975 was de scheepvaart in het Dommerskanaal al zo ver terug gelopen dat een “full-time” sluiswachter niet meer loonde en besloot de Provinciale Waterstaat, die inmiddels de sluis in eigendom had, dat als er een schip door de sluis wilde de schipper zich telefonisch moest melden waarna een sluisbediende van elders kwam om het schip te schutten.

En zo kwam ook aan dit bestaan een einde, maar niet aan de Pasveersluis, want die ligt als provinciaal monument nog steeds in het Griendtsveenkanaal.

Kortom, nog een reden om op 14 of 15 september even een kijkje te nemen aan de Griendtsveenstraat op Erica en bij Café Munneke even te pauzeren en je, met een kop koffie of iets anders, onder te dompelen in de rijke geschiedenis van ‘t Amsterdamscheveld.